ideaalstad uit wooncollectieven

Schaalvergroting van stedenbouwkundige ontwikkeling
Vanuit mijn fascinatie voor stedelijke wooncollectieven is het idee ontstaan om een ideaalstad vorm te geven middels woonclusters. Dit om een alternatief te bieden voor de alsmaar groter en generiek wordende stedenbouwkundige ontwikkelingen, welke aan de vraag van de massa voldoet. Binnen het voorstel wordt door de (her)introductie van het collectieve domein de mens gekoppeld aan de massa. Op deze manier zal de tussenschaal, welke is verdwenen door de stedenbouwkundige rationalisering, zorgen voor een “dorps”karakter. Hierdoor kan, in deze tussenschaal, aan gelijk gebleven persoonlijke behoeften op een aangenamere manier
worden voldaan. Voorafgaand aan het ontwerp zijn 12 stedelijke precedenten van ruimtelijke wooncollectieven geanalyseerd. Op basis van dit onderzoek zijn een aantal lessen gefilterd op het gebied van; kwaliteit, programma, context en overgangen. Het onderzoek resulteert in een schema waarmee een ideaalstad uit verschillende wooncollectieven kan worden opgebouwd.


stad/wijk
Als locatie is gekozen voor een industriegebied; de kavelgroottes en de bedrijvige context zijn uitgelezen voor de strategie van collectieve ontwikkelingen, georiënteerd op een binnenterrein. Verder heeft de Haagse “Binckhorst” bijzondere kwaliteiten zoals; ligging aan het stadscentrum, goede uitvalswegen, nabije openbaarvervoersknooppunten, kwaliteit van groenblauwe structuur de “Trekvliet” en de identiteit van het industriële verleden. De kavelgewijze ontwikkelstrategie in deze context vroeg om bepaalde stedenbouwkundige
regels waarmee het ontwerp specifiek is gemaakt. Ook wordt hierdoor eenheid gewaarborgd van de beoogde collectieve ontwikkelingen in de “Binckhorst”. Vanuit de nieuwe doorgaande bomenrijke laan langs de trekvliet lopen duidelijke brede stadsstraten richting de parallellopende “Binckhorstlaan” . Deze nieuw gedefinieerde staten zorgen voor grote stadsblokken bestaande uit forse panden van verschillende hoogtes, die afzonderlijk van
elkaar zijn te ontwikkelen. Dit refereert aan de industriële gebouwen die hier eens hebben gestaan en de identiteit van het gebied voor een lange tijd bepaalde. Zo hebben alle nieuwe ontwikkelingen een gemeenschappelijke familiaire vormgeving , toch zijn de verschillende stadsblokken onderscheidend middels andere karakteristieke details.



Buurt
De panden in een stadsblok worden aan de buitenzijde visueel aan elkaar gekoppeld door een specifiek detail, welke per buurt als regel is meegegeven. Een ander doorgaand element is de plint met een openbare of collectieve functie, waardoor de stadsstraten worden geactiveerd. Ook maakt dit een duidelijke scheiding richting bovenliggende en op het achterterrein gelegen woningen. Het woonprogramma is te benaderen middels indrukwekkende poorten, wat tekenend is voor de panden en het straatbeeld. Op deze manier functioneert elk
stadsblok als een stuk stad en minimaatschappij, met een mix aan functies gekoppeld aan een gevarieerde doelgroep.


Collectief
Ieder apart ontwikkeld pand kent ruimte voor een wooncollectief, vormgegeven als binnenhoven. Naast de symbolische poort wordt dit woonmilieu ook van de drukke stadsstraat gescheiden middels een lichte hellingbaan of korte trap. Hierdoor ontstaat een duidelijke overgang tussen de 2 domeinen en kan de parkeervraag half verdiept worden opgelost. In het luwe achtergebied zijn de woningen gelegen rondom een groene binnenplaats. Als bemiddelaar tussen deze collectieve ruimte en het privé domein is een zuilencolonnade
ontworpen welke de buitenruimtes van de diverse woningen afbakent en een overgangszone creëert. Deze zuilencolonnade zorgt ook voor een eenheid van het binnengebied ten opzichte van de variatie van woningen. Ook in architectuur is er een duidelijke afstemming van de woningen door gelijke materialen, gevelopeningen en detaillering. Stedenbouwkundige regels omtrent; de hoogte van de bebouwing en verhoudingen van het binnengebied, garanderen de kwaliteit van het binnengebied. Een andere stedenbouwkundige regel draagt zorg voor een alternatief netwerk tussen de verschillende collectievenruimtes, wat ook intern een heuse
minimaatschappij op een vriendelijke tussenschaal teweeg brengt.


Woning
Iedere woning verschilt van elkaar door de ligging en kavelgrootte, maar ook door de specifieke woonvraag. Zo is de woning aan te passen aan de woonvraag door de indeling van verschillende verdiepingen te wisselen, maar ook te vergroten met een andere opbouw. De kwaliteit van het woonhof wordt benadrukt door de buitenruimtes van de woning op iedere verdieping, met een hoe hoger hoe privaat karakter. Deze verdeling van privaat karakter is ook te zien in de gevelopeningen, die in grote afnemen naar hoogte positie. De kern van iedere
woning is het trappenhuis welke de verdiepingen middels een lichte vide aan elkaar koppelt en waar de vertrekken omheen zijn gegroepeerd. Dit variabele en specifieke woningaanbod maakt het plan toekomstbestendig en biedt de huidige markt een alternatief: Een nieuw milieu waarbij het individu, middels de tussenschaal van een collectief, gekoppeld is aan de massa.

afstudeercommissie:
Marit Schuster(voorzitter)
Jeroen Geurst(Mentor)
Rob Hootsmans(Externe criticus)
Liesbeth Brink(toegevoegde criticus)